Tijdens de algemene beschouwingen werd de doelgroep van het beleid veelvuldig genoemd: ‘hardwerkende Nederlanders’. Niet alleen gewone Nederlanders maar ‘hardwerkende’. En ook geen buitenlanders. Blijkbaar hebben we in Nederland een tweedeling in hardwerkende Nederlanders en slampampers. De nieuwe regering wil niets doen voor slampampers. Maar wie is de hardwerkende Nederlander en wanneer ben je nu een slampamper? Volgens woorden.org betekent hardwerkend Nederland ‘ de mensen in Nederland die door hard te werken zorgen voor welvaart.’ Je zou maar door allerlei omstandigheden niet aan deze definitie kunnen voldoen: dan ben je dus een slampamper. Dan heb je eigenlijk geen rechten in het nieuwe beleid van onze regering. Gekort moet worden op uitkeringen aan slampampers om de tweedeling in de maatschappij verder vorm te kunnen geven aan het ultieme doel: ‘het kan wel!’ conform de lijfspreuk van dit kabinet.
Maar wie is nu die hardwerkende Nederlander? Volgens de PVV waren wij dit allemaal tot de vermaledijde gastarbeiders kwamen. Voor die tijd hadden Nederlandse arbeiders een schamel loon en moesten ze lange dagen maken. In het nostalgische beeld van Wilders was er toen sprake van een gebalanceerde samenleving, waar elke Nederlander zich in zijn zuil kon terugtrekken in zijn beschermde omgeving. Deze mens moest soms dan wel bijna 50 uur per week werken, maar iedereen liet dit gelaten over zich heen komen met de verschrikkelijke Tweede Wereldoorlog nog in het achterhoofd als doembeeld. Dat nooit meer. De welvaart nam inderdaad zienderogen toe, vanwege inderdaad hardwerkende Nederlanders. De fabrikanten zorgden er overigens wel voor, dat die welvaartsstijging voor de arbeider allemaal niet te snel verliep.
Ondernemend Nederland zat te schreeuwen om personeel en in Nederland zelf was er een groot tekort ontstaan aan vooral arbeidslieden. Die hardwerkende Nederlanders kregen in de tweede helft van de jaren 60 er buitenlandse collega’s bij uit Italië, Spanje, Turkije en Marokko. Een goedkope oplossing dus. Het vrouwenaandeel in Nederlandse fabrieken was en is nog steeds onder de maat. Daarin werd de oplossing niet gevonden. Mechanisatie en automatisering kwamen net uit de startblokken. Er was nog veel behoefte aan handenarbeid. De ondernemers hadden aangenomen dat de mensen die ze binnenhaalden uit andere landen er maar tijdelijk zouden zijn. Ze noemden ze ook gastarbeiders. Een enorme inschattingsfout, want zelfs gastarbeiders zijn gewoon mensen, die ook een gezin willen stichten en niet hun leven op een jarenlange pauzestand willen zetten. Gezinnen werden herenigd, vaak werden ze op centrale plaatsen in dorpen en steden gehuisvest en verdorie: veel waren er geen Christen, waardoor we ook nog te maken kregen met bijv. de Islam. De buitenlandse arbeiders werden ook nog eens slecht betaald. Een kleine omwenteling volgde toen de regering besloot in 1969 om het minimumloon in te voeren. Daarmee gingen de loonkosten stevig omhoog van ‘hardwerkende Nederlanders’, maar ook ‘hardwerkende buitenlanders’, die nu in 2024 inmiddels door rechts Nederland worden gezien als slampampers. Vooral omdat deze groep buitenlandse arbeiders aanvankelijk niet hoefden te integreren, de taal niet spraken en vaak analfabeet waren of laaggeletterd kregen ze weinig kansen. Met de betere beloning was het voor de gastarbeider bovendien erg oninteressant om terug te keren naar hun geboorteland. De maatschappij veranderde snel door mechanisatie en automatisering, waarbij er hoge eisen gesteld werden aan de nieuwe arbeider, waaraan de gastarbeider niet kon voldoen gezien zijn beperkte opleiding en taalkennis. De hardwerkende buitenlander belandde in laagbetaalde flutbanen en behoorde ineens niet meer tot het hardwerkende soort.
De generaties na de eerste golf gastarbeiders kregen het zo mogelijk nog moeilijker omdat de toon van de ‘hardwerkende Nederlander’ inmiddels zo was dat men niets meer moest hebben van die donkere buitenlandse mensen met hun vreemde namen. Ze pikten onze huizen in, hadden andere normen op het gebied van maatschappij en zeden en waren vaak ook nog werkeloos. De weg naar de criminaliteit werd voor een aantal van hen open gezet, waardoor die groep ook financieel mee kon doen in de maatschappij. Nog een probleem erbij. Maar, wie heeft er nu eigenlijk de schuld? De huidige situatie was toch te voorzien als je zo’n situatie creëert en uiteindelijk de gevolgen niet wil accepteren.
Maar wie zijn dan toch de ‘hardwerkende Nederlanders’? Zijn het de mensen die een vierdaagse werkweek voorstaan? Of alle mensen die zodanig parttime willen werken dat ze altijd vrij zijn als de kinderen thuis zijn of iets mankeren? Of alle fors betaalde gestudeerde medewerkers die in bullshitbanen zitten? Waarschijnlijk worden deze groepen gezien als hardwerkende Nederlanders omdat er geen referentiekader is voor de term hardwerkend, maar wel voor Nederlander. Een Nederlander heeft een Nederlands paspoort, omdat hij hier is geboren of is genationaliseerd. De genationaliseerde Nederlander is echter geen echte Nederlander, volgens Wilders. Zeker niet als hij meerdere paspoorten heeft. Want een Nederlander is eigenlijk per definitie van het hardwerkende soort. Geef me even een teiltje.