WAALWIJK - Circa 25 leerlingen van het Dr. Mollercollege in Waalwijk gingen maandag op bezoek in het gemeentehuis van die stad. Burgemeester Nol Kleijngeld had hen uitgenodigd met hen in gesprek te gaan over de anderhalve meter-samenleving. “Het was een heel leerzame middag.”
Het enthousiasme was na afloop nog zichtbaar bij burgemeester Nol Kleijngeld van Waalwijk. Een uur lang hadden hij en wethouder Dilek Odabasi-Seker met circa 25 leerlingen van het Dr. Mollercollege gesproken over de anderhalve meter-samenleving in zijn stad.
En dat, onderstreepte hij, was hem goed bevallen. “Debatten met leerlingen zijn uitdagend en een van de leukste dingen die ik doe. En dat bleek ook vandaag weer”, concludeerde Kleijngeld. “Ik heel veel opgestoken. Wat zoal? Dat het beeld dat scholieren ongeïnteresseerd zijn weer eens ontkracht werd. Ze zijn wel degelijk heel geïnteresseerd in wat er in de wereld gebeurt.”
Aangrijpend verhaal
Malak Zahnaoui bijvoorbeeld. De 4 VWO-scholier vertelde hem tijdens de bijeenkomst een aangrijpend verhaal over een aantal van haar familieleden die getroffen werden door het coronavirus. “In het begin was het wel spannend, het gesprek met de burgemeester en de wethouder. Ik had namelijk nog nooit zoiets meegemaakt. Maar uiteindelijk was het leuk. Ik vond het fijn om mijn verhaal te kunnen doen”, vertelde Malak na afloop.
Een andere gepassioneerd vertellende scholier, Reyes Breurkens uit 4 VWO, was al net zo lovend over het gesprek met burgemeester Kleijngeld en wethouder Odabasi-Seker. “Ik vind het interessant om me met maatschappelijke dingen bezig te houden. Ik denk dat de burgmeester en wethouder vandaag een geluid hebben gehoord, dat ze nog niet eerder hebben gehoord.”
Smaakt naar meer
Lars Roeloffzen, eveneens leerling van 4 VWO, sprak van een ‘verhelderend’ gesprek. “Ik denk dat de burgemeester nu beter in de ogen van de jeugd kan kijken.” Voor herhaling vatbaar dus, zo’n ontmoeting met burgmeester en wethouder. Althans, dat vindt Imez Schrover. “Het was een heel leerzame middag. Het smaakt naar meer.”
